Meinie

Meinie Nicolai

verpleegkundige

Meinie Nicolai is verpleegkundige en directeur van de Belgische tak van Artsen zonder Grenzen.

De meeste mensen in de Syrische enclave Oost-Ghouta leven ondergronds. Medische hulp wordt gegeven in kelders, onder verschrikkelijke omstandigheden. Ik sprak onlangs met een arts in het gebied, die ook directeur is van een ziekenhuis dat Artsen zonder Grenzen ondersteunt. Terwijl ik in een veilig kantoor zat, vertelde zij over de vreselijke crisis om haar heen. Deze jonge arts legde me uit dat de voorbije vijf jaren van oorlog en belegering niets waren in vergelijking met wat er zich nu in Oost-Ghouta afspeelt. Ze had hoorbaar moeite om de woorden te vinden die de situatie recht deden.

Wegen in Oost-Ghouta zijn te gevaarlijk

Haar ziekenhuis is vijf verdiepingen groot, maar ze kunnen alleen de kelder gebruiken. Alleen daar zijn ze enigszins beschermd tegen de bommen en het mortiervuur. Ze hebben er meerdere operatiekamers opgezet, maar de dichtstbijzijnde intensive care is kilometers verder. Je kunt er niet heen, omdat het te gevaarlijk is op de wegen. Ze vertelde me over een bombardement, de dag ervoor. Zeven doden, onder wie drie kinderen. Ze behandelden dertig gewonden.

Voorraden raken op

Ze was uitgeput. Zij en haar collega’s hadden net 17 grote operaties uitgevoerd in 24 uur – met beperkte middelen en materialen. Ik vroeg hoe het met de patiënten ging. Ze zei dat er één dood was. Maar er was ook goed nieuws: de andere 16 waren stabiel. Het gebrek aan bloedzakken is een van de grootste problemen. De centrale bloedbank in het gebied ligt op 7 kilometer, maar vanwege de aanhoudende gevechten voelt dat als 70 kilometer. Voorraden raken op.

Geen tijd voor de zieken

De meeste bewoners van Oost-Ghouta leven momenteel in kelders of in zelf gegraven schuilplaatsen. De leefomstandigheden zijn slecht en ongezond. Ze vertelde me echter dat ze weinig tijd hebben om zieke mensen te behandelen; alle capaciteit is nodig om mensen in kritieke toestand te helpen.

In het grote verhaal over deze oorlog gaan details verloren.
Meinie Nicolai, verpleegkundige

70 doden per dag

De manier waarop deze strijd wordt uitgevochten is uitzonderlijk. Tijdens de eerste twee weken van het offensief berichtten de ziekenhuizen die wij ondersteunen over ruim 300 gewonden en meer dan 70 doden. Per dag. 15 van deze ziekenhuizen en klinieken zijn zelf geraakt door bommen of mortiervuur.

Vuile gevechten

In het grote verhaal over deze oorlog gaan details soms verloren. Op veel plaatsen zijn we niet zelf, dus wij kunnen zaken niet altijd verifiëren. Maar alles wijst erop dat er in deze strijd vuil gevochten wordt. We horen verhalen over mensen die in oppositiegebied zijn neergeschoten door sluipschutters. We horen verhalen over patiënten met symptomen die wijzen op blootstelling aan chemische middelen.

Bewoners zijn geen pionnen

We doen ons uiterste best om ervoor te zorgen dat de beschikbare medische middelen op de goede plekken terechtkomen. En we blijven druk uitoefenen op de strijdende partijen om burgerlevens te respecteren. De bewoners in Oost-Ghouta mogen geen doelwit zijn. Zij zijn geen vervangbare pionnen in een militaire strijd.

Nederigheid

De arts wilde terug naar haar patiënten. Maar voordat ze ophing, schetste ze de situatie nog eens voor me. Haar team is uitgeput. Niemand komt aan slapen toe door de bombardementen of de aanhoudende stroom aan gewonden. Iedereen verliest gewicht, omdat eten schaars is. ‘Dit moet stoppen’, zei ze. ‘We zien kinderen sterven. Dat kunnen we niet lang meer volhouden.’ Deze artsen en verpleegkundigen zijn doodop. Maar ze blijven hun werk doen. Dat zou ons allemaal heel nederig moeten maken. Het enige wat ik nu kan doen, is hun woorden herhalen. Dit moet stoppen.